19 november 2013

Moeders oudste

Er is al eens eerder een bespreking van dit boek op internet verschenen. Moeders oudste, van Willy Pétillon verscheen voor het eerst in 1920. Zelf bezit ik de vijfde druk, uit 1953. Althans, dat is de schatting van de Koninklijke Bibliotheek, want het getal staat tussen vierkante haken en dat betekent, in bibliotheek technisch jargon: niet officieel.

Het verhaal gaat over Francis Hooghwinckel, die Frans wordt genoemd. Hoe oud ze precies is, wordt aan het begin van het verhaal niet vermeld. Ze heeft drie zusjes, de tweeling Jo en Annie en Jettie, en nog een broertje, Wim. Haar vader is overleden, moeder leeft nog wel. Het gezin staat onder toezicht van oom Scheffer, die als voogd volledig over de kinderen beslist, zonder dat moeder daar iets tegenin te brengen heeft. Hij beslist dat Francis naar de kweekschool moet, en daar heeft ze maar mee in te stemmen. En eigenlijk wil Frans dat ook helemaal niet. Moeder begrijpt de weerstand, maar zegt dat ze toch maar moet toestemmen, dan kan ze, als ze haar diploma heeft, altijd nog beslissen wat ze verder wil. Dan is ze meerderjarig en mag ze zelf verder uitmaken wat ze gaat doen.

De kweekschool dus, de voorloper van de PABO, waar je met je veertiende naar toe kon, om in vier jaar onderwijzer te kunnen zijn. Ze sluit er vriendschap met Mies, die, na het overlijden van haar ouders, met haar halfzus vanuit Indië naar Nederland is gekomen. Zus is ook weduwe, ze heeft wel een dochtertje, Anneke, dat geestelijk en lichamelijk niet helemaal in orde is. En ze sluit toch vriendschap met Ada en Kate, de dochters van oom en tante Scheffer, die met zijn allen in Arnhem wonen.

Het verhaal volgt grotendeels de jaren van Frans op de kweekschool. De leraren, haar wens om schrijfster te worden, de komst van het hondje Piet, die aan de hondenziekte lijkt te overlijden. De artistieke gaven van haar kleine zusje Jettie, die uiteindelijk tekenles mag nemen bij de tekenleraar van de kweekschool. Er komt een nieuwe, jonge leraar Nederlands te werken. Een man van een jaar of vijfentwintig, die Van Heuvell heet, en er voor zorgt dat een opstel van Frans in een tijdschrift verschijnt.

Er is een tochtje naar zee, een logeerpartij bij Ada en Kate, het relaas van Kate, die uiteindelijk ziek wordt en Jettie die illustraties maakt bij een verhaal van Frans, wat uiteindelijk als geheel zal worden uitgegeven. Frans krijgt ook zelf haar eerste boekje uitgegeven. Er is een uitgebreid verslag van een Sinterklaasviering en inkopen in de stad. Zo verstrijken er vier jaar in een boek. Frans moet nog wat stage lopen, in een lagere school en komt er al snel achter dat het echt niets voor haar is. Eigenlijk wordt er, in de persoon van Frans, nogal neerbuigend over het onderwijs gedaan. Vriendin Mies wil zich wijden aan het lesgeven van niet normale kindertjes. Dat is dapper van Mies, maar voor de lezer iets om veel medelijden mee te hebben, met zulke kindertjes. Niet normaal was nog zielig in die tijd. En om te verstoppen, want er werden grappen over gemaakt.

Als Frans met mooie cijfers uiteindelijk haar diploma haalt, dringt oom-voogd haar een baan op als onderwijzerers in Zutphen aan een meisjeskostschool. Iets wat Frans absoluut niet wil, maar ja, ze is nog aldoor niet meerderjarig. Ze vlucht het huis uit, naar Van Heuvell. Ga van je ooms voogdijschap in de mijne, zo biedt hij haar aan, als hij het verhaal heeft gehoord. Ik beloof je plechtig dat je alles moogt schrijven wat je wilt en dat ik je nooit voor een klas zal sleuren.

Frans neemt zijn aanzoek aan. En zo gaan ze samen op weg terug naar moeder Hooghwinckel, die ze door de ruit heen aan ziet komen. En moeder, zij zag, dat haar oudste zelf haar steun en beschermer had gekozen, op de weg, die zij gaan wilde. Moeder moet er om glimlachen. Zo eindigt het boek. Wat oom voogd er van zal vinden wordt niet meer verteld. Hoe oud Frans is, op het moment dat ze haar huwelijksaanzoek aanvaardt, weet je als lezer niet. Maar romantisch is het natuurlijk wel. Zo van de schoolbanken het huwelijk in. En dan al twee boeken uitgegeven, ook. Te mooi om waar te zijn. Ook in 1920.

05 november 2013

Het kamp op de boerderij

De IRIS REEKS, - met hoofdletters geschreven - is, aldus de binnenzijde van het omslag, een reeks van 'fleurige meisjesboeken'. Fleurig als in, bloemen. Een Iris is een bloem. Net als een Zonnebloem. Kluitman had een 'jonge meisjesboeken' reeks onder die naam, met boeken die geïllustreerd werden door Hans Borrebach. Iets dergelijks moet uitgeverij Kok in Kampen dus hebben gedacht, toen zij hun Iris reeks introduceerden. Het leek op Zonnebloem, en was voor dezelfde doelgroep. Dat zetten ze wel niet op de titelpagina, maar blijkt uit de inhoud. Want, ook al net als Kluitman, geven zij elk hoofdstuk een pakkende titel mee, die de inhoud al een beetje omschrijft. Zodat je als lezeresje weet wat er komen gaat.

Het kamp op de boerderij is het twintigste en laatste deel, wat op het omslag wordt vermeld. Geschreven door Trudy Rietveld, een naam, die ik nog niet eerder had gehoord. Uitgeverij Kok was van protestants-christelijke inslag, dus er komen fragmenten in de bijbel voorbij. En voor mooie, goede dingen wordt gedankt. Er wordt gebeden voor en na elke maaltijd op het kamp. Er wordt naar de kerk gegaan op zondag, in de bijbel gelezen. Er wordt vriendschap gesloten met de dominee van het dorp, waar het kamp wordt gehouden. Een van de leidsters, die 'juffies' genoemd worden, lijkt zelfs verliefd op hem te worden. Maar omdat het verhaal beschreven wordt vanuit het perspectief van de kleinere meisjes, wordt dit gegeven niet echt verder uitgewerkt.

Iets bijzonders, een soort rode draad, wat het boek tot een spannend, boeiend verhaal maakt, is er eigenlijk niet. Het is meer een verzameling losse hoofdstukjes. Alsof het eerst in een weekblad voor meisjes heeft gestaan, als vervolgverhaal. Het gaat vooral over Nelleke, maar ze is niet alleen hoofdpersoon in het verhaal. Want het gaat ook over Gerda, Frieda, Leonie en Annelies. Ze maken kennis met elkaar, richten het kampterrein een beetje in naar hun smaak, gaan naar het dorp, de kerk, studeren lekespelen en menuetten in, vieren een verjaardag en houden vossenjacht. Kortom, ze zijn op kamp. De schrijfster kon best zelf wel eens een 'juffie' geweest zijn.

Hans Borrebach maakte niet alleen het omslag, hij verzorgde ook de verschillende illustraties in het boek. Kindvrouwtjes met heel korte broekjes, lange benen, een gracieuze houding en een blouse die steeds net een knoopje te ver open staat, zonder dat er een hemd te zien is. Kortom, echte Borrebach meisjes. Mondain, om maar eens een woord uit die tijd te gebruiken. Maar absoluut niet passend bij dit toch wel stichtelijke verhaal. Kennelijk vond Kok, dat het er wel mee door kon. Tekeningen en omslag zijn bijna wulps te noemen, en dat voor een protestants christelijke uitgeverij. Rie Reinderhoff had het vast beter begrepen.

Maar misschien dacht uitgeverij Kok nog wel iets verder door. Veel uitgeverijen wilden in de jaren vijftig en zestig Borrebach voor hun illustraties van de meisjesboeken, zo staat in de vakliteratuur beschreven. Want meisjesboeken verkochten goed. En als hij nou ook nog de illustraties verzorgde, was de kans op succes nog eens zo groot. Borrebach heeft gehoor aan het verzoek gegeven. Ook voor de andere negentien delen uit de Iris reeks heeft hij de meisjes een gezicht gegeven. Het staat zelfs onder het lijstje op de keerzijde van het omslag.