31 december 2008

Wij reizen met elkander


De titel is een spreuk uit de bijbel. Ik weet niet uit welk vers of van welke psalm. Mijn achtergrond is katholiek en katholieken lezen niet zelf in de bijbel, die worden voorgelezen. Daardoor kennen ze 'm minder goed uit hun hoofd, dan protestanten.


Schrijfster Max de Lange was protestant en dat was in haar boeken ook te merken. Maar het stoorde niet, want ze schreef mooi. Heel beeldend, als een schilderij. Over de winter, de lente, een ritje met de bus. Een nieuw gekochte jas, praktisch en niet duur, want een uitverkoopje. 'En zo'n praktische kleur, dat bruin-beige. Ze zal 'm jaren kunnen dragen, voordat hij haar gaat vervelen.'


In haar verhalen gebeurt niet eens zo heel erg veel. Geen opzienbarende dingen, het leven gaat voorbij. Mensen komen, mensen gaan en die hebben zo hun eigen verhaal. Dat is in 'Wij reizen met elkander' al niet anders. Dat gaat over Elsbeth Marijnen, hulp in een rusthuis, over haar verloofde Bernhard, haar moeder en haar collega's Mart, Coby en Anja. Over de bejaarde dames en heren, die er 'hun levensavond doorbrengen'. Nog geen spoor van een uitgeklede zorg.

Elsbeth en Anja zijn intern en bij gebrek aan een kookster verzorgen zij de eenvoudige maaltijden. Maar voor de bewerkelijke dingen, zoals soepen en toetjes zorgt de directrice, 'een officiersweduwe van even in de veertig, net goed pas, zou Coby zeggen'.


Zo mooi omschreven allemaal. Ik wil het in mijn eigen verhalen nog wel eens nadoen. Proberen althans. Het boek is, in tegenstelling tot de Goud-Elsje serie, niet meer eindeloos herdrukt. Geeft ook niet, ik heb het nog kunnen krijgen. Het is nog steeds te vinden, trouwens, op antiqbook.nl

Voor als je eens wat meer wil lezen over de knusse, verzuilde jaren vijftig. Aan te bevelen boven de televisie. Beslist.

12 december 2008

De olijke tweeling

Ze heten Ellis en Thelma Bongers en ze zijn een tweeling. Een olijke tweeling, zelfs. Wat olijk was, wist ik vroeger niet en ik weet het nog niet precies. Het is geen woord wat ik vaak gebruik.

De olijke tweeling was een creatie van Arja Peters, die eigenlijk Chinny van Erven heette. Hans Borrebach maakte er de omslagen en illustraties voor. Eekhoorn gaf uit. En de bibliotheek liet mij er mee kennismaken.
Zesentwintig delen lang. Waarin ze in het eerste deel al meteen een moeder kregen, in plaats van alweer een zure huishoudster. Nee, pappa Bongers trouwt met de jonge en lieve huishoudster, die ze al meteen tante Betty mochten noemen. En voor hun verjaardag krijgen ze een hond, die Spikkel heet.

In het tweede deel krijgen ze een broertje. Dat wilden ze ook graag, want ze hadden elk al een zusje. Sterker nog, ze krijgen allebei een broertje. Lex en Leo, die ze de Loeloes noemen. Jawel, ook een tweeling. En er komt meer familie voorbij. Tante Suus, oom Bob, oom Nick en tante Kitty. Ze krijgen een kat, Bengeltje, en vinden een egel, die ze mogen houden.

Ze liften naar Duitsland, gaan op vakantie naar Spanje. Ze organiseren een circus, gaan een jaar naar kostschool, winnen rolschaatsen met een prijsvraag. Worden ziek en moeten naar het sanatorium. Ze gaan verhuizen. En ze halen vooral alsmaar kattenkwaad uit. Daar komen ze zelfs mee op het politiebureau. Eigenlijk doen ze alles en beleven ze alles. Veel te veel, voor twee meisjes tussen de tien en twaalf. Veel ouder werden ze niet.

Ik kreeg ze ook zelf, voor mijn verjaardag. En kocht ze van mijn zakgeld. Ik heb ze verslonden, verzameld, bewaard en uiteindelijk weggegooid. De olijke tweeling van Arja Peters. Arja is al lang dood, maar Ellis en Thelma zijn eerst herschreven en later hertaald. Ze worden nog steeds gelezen. Vijftig jaar bestaan ze nu, intussen. Ik hoef ze niet meer te lezen, aangezien ze voorgoed in mijn hoofd zitten. Sterker nog, ik ken ze bijna van buiten.