De olijke tweeling was een creatie van Arja Peters, die eigenlijk Chinny van Erven heette. Hans Borrebach maakte er de omslagen en illustraties voor. Eekhoorn gaf uit. En de bibliotheek liet mij er mee kennismaken.
Zesentwintig delen lang. Waarin ze in het eerste deel al meteen een moeder kregen, in plaats van alweer een zure huishoudster. Nee, pappa Bongers trouwt met de jonge en lieve huishoudster, die ze al meteen tante Betty mochten noemen. En voor hun verjaardag krijgen ze een hond, die Spikkel heet.
In het tweede deel krijgen ze een broertje. Dat wilden ze ook graag, want ze hadden elk al een zusje. Sterker nog, ze krijgen allebei een broertje. Lex en Leo, die ze de Loeloes noemen. Jawel, ook een tweeling. En er komt meer familie voorbij. Tante Suus, oom Bob, oom Nick en tante Kitty. Ze krijgen een kat, Bengeltje, en vinden een egel, die ze mogen houden.
Ze liften naar Duitsland, gaan op vakantie naar Spanje. Ze organiseren een circus, gaan een jaar naar kostschool, winnen rolschaatsen met een prijsvraag. Worden ziek en moeten naar het sanatorium. Ze gaan verhuizen. En ze halen vooral alsmaar kattenkwaad uit. Daar komen ze zelfs mee op het politiebureau. Eigenlijk doen ze alles en beleven ze alles. Veel te veel, voor twee meisjes tussen de tien en twaalf. Veel ouder werden ze niet.
Ik kreeg ze ook zelf, voor mijn verjaardag. En kocht ze van mijn zakgeld. Ik heb ze verslonden, verzameld, bewaard en uiteindelijk weggegooid. De olijke tweeling van Arja Peters. Arja is al lang dood, maar Ellis en Thelma zijn eerst herschreven en later hertaald. Ze worden nog steeds gelezen. Vijftig jaar bestaan ze nu, intussen. Ik hoef ze niet meer te lezen, aangezien ze voorgoed in mijn hoofd zitten. Sterker nog, ik ken ze bijna van buiten.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten