De hoofdstukken 'Onze voeding' en 'Keukeninrichting' werden zodanig bewerkt, dat ze goed te gebruiken zijn bij het onderwijs aan onze nijverheidsscholen voor meisjes. Dit heeft het voordeel dat de leerlingen kunnen volstaan met één boek voor theorie en praktijk voor de kookvakken.
Als dan de vele jonge (en oudere) kooksters, dankzij deze 'Kleine' Ik kan koken, de edele kookkunst machtig zijn, kunnen zij zich verder bekwamen door de 'Grote' Ik kan koken te raadplegen.
Het voorwoord, geschreven door de samenstelster, P.J. Sarels van Rijn, vat het hele boek eigenlijk al prachtig samen. Een geweldig tijdsbeeld, wordt hier in een paar zinnen neergezet. Het zijn de meisjes die moeten leren koken en daarvoor gaan ze naar de nijverheidsschool.
De Kleine Ik kan koken voorzag in een behoefte. Want net als de Grote editie, werd ook deze editie een aantal keer herdrukt. Waarbij het omslag steeds aangepast werd aan de tijd. Ik kocht de drie edities kort na elkaar. 1955, 1961, 1968. En zo zag ik de meisjes, gefotografeerd op het omslag, elke keer moderner worden. Of meisjes... dat waren het eigenlijk niet eens. Jonge vrouwen, was misschien een betere beschrijving.
Of de meisjes van toen, eenmaal de edele kookkunst machtig, daarna de Grote Ik kan koken nog geraadpleegd hebben? Ze zouden het misschien wel gewild hebben. Maar dit soort boeken waren duur. Voor de gemiddelde huisvrouw niet te betalen. Koken, dat leerde je wel van je moeder, of een oudere zus, of op school. Daar had je niet onmiddellijk een boek bij nodig. De gekleurde afbeeldingen zijn op hoogglans papier gedrukt, net als in de grote uitgave. Dat maakte het kostbaar, zeker in de jaren vijftig, toen de techniek nog niet zo ver was.

Geen opmerkingen:
Een reactie posten